Vrouwen die tijdens een laagrisicozwangerschap opgevolgd worden door een huisarts of vroedvrouw maar toch nood hebben aan doorverwijzing naar een gynaecoloog, moeten hiervoor een beroep kunnen doen op een duidelijk kader. Dat blijkt uit een studie die het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) uitvoerde in overleg met de betrokken beroepsbeoefenaars.
De situaties waarin toch absoluut een beroep moet worden gedaan op een gynaecoloog, moeten ook duidelijk gedefinieerd worden.
In ons land kunnen zwangere vrouwen bij een laagrisicozwangerschap zelf kiezen door wie ze zich laten bijstaan bij de prenatale zorg. Sommigen kiezen ervoor een beroep te doen op een huisarts of vroedvrouw, anderen wenden zich tot een gynaecoloog. Bij 188 klinische of psychosociale situaties die als potentieel risicovol worden beschouwd, is de opvolging door een gynaecoloog aan te raden. Het is dan ook van belang dat alle zorgverleners op de hoogte zijn van die risicosituaties en dat gynaecologen en vroedvrouwen sterke samenwerkingsverbanden aangaan.
Vier acties
De lijst van 188 situaties bepaalt ook welke actie in elke situatie moet worden ondernomen. Er zijn vier acties mogelijk: de prenatale opvolging kan in de eerste lijn (door vroedvrouw of huisarts) verder gezet worden; de zwangere vrouw moet voor advies worden verwezen naar een gynaecoloog (alvorens eventueel terug te keren naar de eerste lijn); de zwangere vrouw moet worden doorverwezen naar een gynaecoloog, die de opvolging overneemt of een spoedverwijzing naar een gynaecoloog is noodzakelijk.
Een eerste vereiste voor elk doeltreffend doorverwijzingssysteem is het vormen van sterke samenwerkingsrelaties. Het KCE heeft daarom onderzocht wat de samenwerking tussen artsen en vroedvrouwen kan belemmeren of vergemakkelijken. De belemmeringen voor samenwerking vloeien voort uit de historische context, zo blijkt uit de studie. De beroepen van vroedvrouw en gynaecoloog hebben zich namelijk parallel ontwikkeld om vorm te geven aan het huidige systeem, dat wordt gekenmerkt door een asymmetrie van verantwoordelijkheden en financiële middelen, die via het onderwijssysteem van generatie op generatie wordt doorgegeven.
Het KCE meent dat de opleidingen van beide beroepen meer moeten openstaan voor elkaar om vertrouwensrelaties op te bouwen op basis van wederzijds respect, bereidheid t ot samenwerking en vertrouwen in elkaars vaardigheden.
Ten slotte is het wenselijk om de uitwisseling van informatie te verbeteren door sneller werk te maken van bestaande initiatieven om één geïntegreerd patiëntendossier te realiseren, evenals een veilige communicatie tussen alle zorgverleners die deel uitmaken van het netwerk dat de zwangere vrouw omkadert.