Vorig jaar werden er Vlaanderen volgens het nieuwe SPE-rapport 63.836 kinderen geboren. Dat zijn er 2 minder dan in 2017. Er werden opvallend minder kinderen met het syndroom van Down geboren: 28 in 2018, waarvan 4 doodgeboren, tegenover 42 in 2017, waarvan 3 doodgeboren. Mogelijk door de terugbetaling van de invasieve prenatale test (NIPT), al is dat niet zeker.
Het SPE stelt het rapport, het resultaat van de registratie van gynaecologen, pediaters en vroedvrouwen, op in opdracht van Zorg en Gezondheid en zoals bekend gaat het over de gegevens van (zo goed als alle) ziekenhuizen in Vlaanderen.
In 2018 werden opvallend minder kinderen met het syndroom van Down (trisomie 21) geboren: 28 in 2018 versus 42 in 2017. Ook het aantal levend geboren kinderen met syndroom van Down daalde van 39 in 2017 tot 24 in 2018.
Of dit te maken heeft met de brede invoering en terugbetaling van de niet invasieve prenatale test (NIPT) voor Down is mogelijk, maar niet éénduidig te achterhalen. Er blijven immers te veel onbekenden: hoeveel van deze zwangere vrouwen ondergingen een (vals negatieve) NIPT? Hoeveel zwangerschappen werden vroeg in de zwangerschap onderbroken omwille van de diagnose? Ook rijst de vraag naar de volledigheid van de registratie gezien de diagnose van een genetische afwijking soms pas lange tijd na de geboorte wordt gesteld.
Sectiopercentage stijgt verder naar 21,2%
Het sectiopercentage in Vlaanderen was nog nooit zo hoog (21,2%). De spreiding in sectiopercentage tussen de Vlaamse ziekenhuizen blijft erg groot: 15,2% tot 28,7% en weerspiegelt zeker ook een verschil in praktijk.
De belangrijkste reden om een keizersnede uit te voeren is een litteken van een vorige keizersnede (repeat-sectio). Veel vrouwen zullen dus bij een volgende zwangerschap opnieuw een keizersnede krijgen terwijl dit niet altijd nodig is: slechts 29,7% van de patiënten met een littekenuterus bevalt vaginaal. Wanneer ze de kans krijgen om in arbeid te gaan ("trial of labour") bevalt 68,9% vaginaal.
Medisch begeleide bevruchting daalt licht
Het aandeel van de kinderen dat verwekt werd door medisch geassisteerde bevruchting is licht gedaald ten opzichte van 2017 maar blijft erg hoog (7,2 %). Eén vrouw op 14 wordt dus op een niet-natuurlijke manier zwanger. In 2007 was dat nog 1 op 20.
Vooral bij oudere vrouwen worden fertiliteitsbehandelingen frequent toegepast: bij eerst barenden van 40 jaar of meer komt slechts zowat de helft van de zwangerschappen (54,1%) spontaan tot stand.
Inleidingen: meer dan een kwart
Het aantal inleidingen steeg de voorbije drie jaren en klimt voor het eerst boven 25% (25,2%). Meer dan 1 arbeid op 4 komt dus niet spontaan op gang. Het verschil tussen de ziekenhuizen met het laagste (11.8%) en het hoogste (39.3%) percentage inducties is echter kleiner geworden. Verder onderzoek is nodig om de achterliggende redenen van deze stijging te achterhalen.
Tot slot nog meegeven dat in 2018 bijna één kind op de zes (15,5%) na de geboorte opgenomen werd op een neonatale dienst. Dit is wellicht te veel, luidt het. "De scheiding van moeder en kind vlak na de geboorte is een ingrijpend gebeuren en moet steeds medisch goed verantwoord zijn."
Herwerking registratie
Het SPE is intussen bezig met het herwerken van de registratie met het oog op een betere coherentie tussen de gegevens voor levend- en doodgeboren kinderen. Het streeft naar een uniformisering van de registratie tussen SPE en de Waals-Brusselse tegenhanger CEpiP. De wat woelige overgang de jongste jaren bracht het nu hopelijk in rustiger vaarwater, dankzij voor een flink stuk door het werk van Hendrik Cammu, die eind vorig jaar afscheid nam als voorzitter en lid van de Raad van Bestuur. "Hendrik is in de afgelopen decennia niet enkel een bevlogen voorzitter maar zeker evenzeer een gedreven lid van de Wetenschappelijke Commissie geweest", aldus het SPE.